Doneer Vrijwilligers
Veenweidegebied

Een duurzaam watersysteem met schone springlevende sloten

Veenweidegebied in 2050

Het open veenweidelandschap met z’n karakteristieke slagenverkaveling is een ideaal leefgebied voor weidevogels. In 2050 zien we (weer) sloten die bruisen van het leven. De sleutel tot verandering in dit gebied ligt in het waterbeheer (en het landgebruik). Door het verhogen van het grondwaterpeil ontstaat er meer (bio)diversiteit op de oevers en oeverlandjes. Ook neemt de CO2-uitstoot van het veen af door afscherming van veenresten. In de ‘klei-op-veen’ gebieden ontstaat een gevarieerd landschap met bosjes, knotbomen, singels en bloemrijke graslanden. Plaatselijk komen cultuurhistorisch waardevolle grienden voor.

VOCHTIGE EN BLOEMRIJKE GRASLANDEN

Karakteristiek voor het westelijke deel van de provincie Utrecht zijn de veenweidepolders. Deze polders beslaan zo’n 30 procent van de provincie en zijn uniek vanwege de groene vergezichten, grasland met koeien, weidevogels, het eeuwenoude verkavelingspatroon en de waterlinies.

De problematiek van bodemdaling vraagt om een nieuw toekomstperspectief, waarbij het grondgebruik wordt afgestemd op een duurzaam watersysteem en continuïteit van natuurwaarden. Een aangepast peilbeheer is noodzakelijk om het proces van bodemdaling te verminderen of een halt toe te roepen (en een afname van de CO2uitstoot te bereiken). Daarnaast is er sprake van een toenemend risico op verzakking van bebouwing, schade aan infrastructuur, verdroging van natuurgebieden, een verminderde waterveiligheid en hogere kosten voor het waterbeheer.

De noordelijke veenweidegebieden (ten noorden van de Lek) bestaan hoofdzakelijk uit veen en kenmerken zich door een zeer weids, open landschap en een geordend verkavelingspatroon. De vele watergangen reguleren de waterhuishouding. De zuidelijke veenweidegebieden (ten zuiden van de Lek) bestaan uit delen met klei op veen, waardoor het landschap minder weids en open is en bodemdaling minder sterk verloopt ten opzichte van de noordelijke veengebieden. Alle veenweidegebieden vormen, vanwege de weidsheid en natte tot vochtige omstandigheden, waardevolle leefgebieden voor weidevogels.

TOEKOMSTPERSPECTIEF (2050)
De bodemdaling is afgenomen door een nieuw evenwicht dat ten goede komt aan natuur en landschap, maar ook gunstig is voor de andere functies/sectoren in het veenweidegebied. 

 

Door het verhogen van het grondwaterpeil zijn veenlagen beter beschermd en is de CO2 emissie afgenomen. De nattere polders houden water en koolstof (veen) beter vast. Vogels en slootnatuur profiteren, temeer omdat de waterkwaliteit verder verbetert. Natuurinclusieve landbouw draagt bij dat er minder mest en milieubelastende middelen in het milieu terecht komen.

Aangrenzende natuurgebieden zijn beter beschermd doordat het verhoogde peilbeheer voorkomt dat kwelrijke waterstromen aan deze gebieden onttrokken worden. Oude veenriviertjes zijn hersteld en oevers zijn begroeid met een soortenrijke vegetatie, waardoor afkalving afneemt. Deze groenblauwe dooradering leidt tot een aanzienlijke verhoging van de biodiversiteit. Daarnaast zorgt de nieuwe inrichting voor het langer vasthouden van water in het gebied (een toegenomen waterberging) en daarmee het verminderen van droogteschade aan de natuur.

Het karakteristieke copelandschap wint weer aan karakter, met hoge slootpeilen en veel schoon water. In en langs de sloten is het vol van leven, van watervlo tot zwarte stern. Deze springlevende sloten zorgen ervoor dat de veenbodem natter is waardoor er een aantrekkelijk leefgebied voor weidevogels ontstaat. Er is sprake van een afwisseling in natte (plasdras) tot vochtige blauwgraslanden en bloemrijke graslanden.

De grote 'open ruimten' in de provincie worden gekoesterd. Hier leeft een vitale weidevogelgemeenschap, temidden van hooilanden en bloemrijke slootkanten. Aan de randen, op de overgang naar meer kleinschalige en besloten landschappen (met name bij de gebieden met klei op veen) is er meer ruimte voor (kleine) landschapselementen. Een dooradering van bosjes, houtsingels, boomgaardjes, grienden en eendenkooien biedt verbindingsmogelijkheden.

GRIENDEN

Grienden zijn in cultuur gebrachte vegetaties die vooral bestaan uit verschillende (gecultiveerde soorten) wilgen en/of es. Een griend kan jaarlijks afgesneden worden (snijgriend) of om de drie jaar tot op de stobbe worden afgezet (hakgriend). De eenjarige takken van de snijgriend werden vroeger gebruikt om manden te vlechten of als bindhout.

Het meerjarige hout van de (essen) hakgrienden werd gebruikt als rijshout voor waterbouwkundige werken of als bonenstaken voor de moestuin. Grienden zijn o.a. karakteristiek voor de gemeente Vijfheerenlanden: hier ligt het grootste binnendijkse griendcomplex van Nederland.

 

TOEKOMSTPERSPECTIEF (2050)
De waardevolle cultuurhistorische grienden zijn onderdeel van een samenhangend ecologisch netwerk in het veenweide en rivierengebied. Het zijn bovendien waardevolle genenbronnen van oude, gecultiveerde wilgensoorten. Door fasering in beheeractiviteiten, waterhuishouding en/of getijdenwerking wordt diversiteit in de grienden gestimuleerd. De grienden zijn rijk aan insecten en vogels, maar kennen ook waarde voor soorten als het zomerklokje. Een vogel als de nachtegaal zal zich thuisvoelen in de grienden. Aanvullend op de grienden is in het meer besloten veenweidegebied (klei op veen) ruimte voor bosuitbreiding (essen-iepenbos). Dit dient afgestemd te worden op de lokale landschapswaarden en structuur.

ONTWIKKELKANSEN

Vergroot de leefgebieden voor weidevogels en ganzen (rustgebieden).
> Stimuleer natuurinclusieve landbouw.

Vergroot de groenblauwe dooradering van het landschap.
> Leg kleine landschapselementen aan.
> Herstel cultuurhistorische landschapselementen als eenden kooien, houtkaden, tiendwegen en grienden.
> Ontwikkel sloten met natuurvriendelijke oevers.

Bescherm en beheer de oeverlandjes met hun kenmerkende vegetatie van zomerklokjes en dotterbloemen langs de veenriviertjes.